Whatsapp Facebook X LinkedIn RSS feed

Biodiversiteit in dienst van de beheersbaarheid van insectenplagen

ARTIKEL
Facebook Twitter Linkedin Whatsapp
Henk Vlug, dinsdag 20 september 2022
204 sec


Grasvelden worden belaagd door een aantal insectengroepen. De meest bekende en gevreesde zijn de engerlingen, de larven van bladsprietige kevers, die ondergronds de wortels aantasten. Vooral in zeer kort gras zoals op greens, kunnen emelten schade veroorzaken door de vorming van kaalgevreten plekjes. In het verleden werden deze insecten vooral bestreden met chemische middelen. Sinds het verbod hierop wordt vooral ingezet op actieve biologische bestrijding met aaltjes.

Henk Vlug
Henk Vlug

Biologische bestrijding wordt gezien als de werking van sluipwespen, sluipvliegen, roofvijanden en pathogenen om een insectenpopulatie lager te houden dan wanneer dat het geval zou zijn bij het ontbreken van deze natuurlijke vijanden. Daarom hangt het succes van biologische bestrijding of beheersing van de plaag af van aan- of afwezigheid van deze natuurlijke vijanden.

De verschillende biologische bestrijders worden onderverdeeld naar levenswijze:

- Parasitoïden (sluipwespen en sluipvliegen) leggen hun ei in of op de zogenoemde gastheer (ei, larve/rups, pop of adult). Die ontwikkelen zich en naarmate dit proces vordert gaat de gastheer dood zodra lethale delen geraakt worden tijdens de voeding van de parasitoïdelarve.

- Roofvijanden (predators) zoals lieveheersbeestjes en hun larven, roofkevers en hun larven, gaasvlieglarven, mieren, roofwantsen, spinnen en roofmijten zijn vrij rondlopende geleedpotigen die een grote hoeveelheid prooien kunnen eten. Hun activiteit zorgt ervoor dat de prooi onmiddellijk gedood wordt. Als roofvijanden kunnen ook enkele zoogdieren zoals vleermuizen gerekend worden.

- Pathogenen (aaltjes, schimmels, bacteriën en virussen) doden hun prooidieren niet onmiddellijk maar het verloop van de aantasting verloopt meestal vrij snel. Insecten-parasitaire nematoden (aaltjes) geven een bacterie af in de insectenlarve. Na de beginnende ontwikkeling van de bacteriepopulatie sterft de larve. Op het moment dat de bacteriemassa de larve geheel opgevuld heeft, begint de aaltjespopulatie zich in de larve te ontwikkelen op de bacteriemassa. Uiteindelijk verlaten de aaltjes de dode larve en gaan op zoek naar de overgebleven levende larven. Het gebruik van aaltjes is een voorbeeld van actieve biologische bestrijding.

Wilde peen

Om de van nature aanwezige vijanden te stimuleren en om de biodiversiteit te bevorderen, worden vaak bloemen ingezaaid, vooral in bermen. Langs sportvelden en delen van golfterreinen worden vooral mengsels met wilde peen ingezaaid. Dit is vooral van belang om de dolkwespen te bevorderen die engerlingen parasiteren.


In bepaalde situaties worden speciaal geselecteerde mengsels aangeboden om plagen te bestrijden, zoals in het geval van eikenprocessierupsen. Dit is tegen plagen die zich in de boomkroon voordoen niet effectief. Insecten zijn vaak gebonden aan een bepaald niveau zoals de kruin van een boom, de struiklaag of de laag met kruiden dicht bij de grond. Dat betekent dat een insect dat bovenin de boom thuishoort niet zijn voedsel in de kruidlaag zoekt en omgekeerd ook niet. Inzaaien van bermen met bloemenmengsels om natuurlijke vijanden van eikenprocessierupsen te stimuleren heeft dus geen zin. Voor dit laatste zal dan een andere oplossing gezocht moeten worden, zoals klimop in de boom of het aanplanten van bomen die beschikken over extraflorale nectaria.

Het is een bekend gegeven dat een monocultuur (zoals eiken, maar ook gras) een gespecialiseerde fauna heeft die zich daar vrij onbelemmerd kan handhaven. Natuurlijke vijanden zijn in veel gevallen gespecialiseerd op een bepaalde groep insecten, zoals harige rupsen of ondergronds levende engerlingen. De omvang van die specialisatie is soms smal of soms betrekkelijk breed. De laatste groep worden polyfagen/panthofagen genoemd omdat ze, binnen bijvoorbeeld de rupsen, meerdere soorten aanvallen maar echter alleen in een bepaalde habitat of bijvoorbeeld alleen harige rupsen.

Als de biodiversiteit aan voedselplanten gevarieerder is, kunnen deze natuurlijke vijanden zich beter handhaven omdat het aanbod aan rupsen in dat geval groter is en meer verspreid over het seizoen. Voor roofvijanden geldt min of meer hetzelfde. Het is dus van belang om een zo groot mogelijke diversiteit te hebben, ongeacht of het nu grasvelden of bomenrijen betreft. De diversiteit in zowel de kruidlaag, struiklaag als ook boomkroonlaag moet daarom zo groot mogelijk zijn.

In de achter ons liggende periode werd vooral de beeldbepalende groepering van bomen in een laanbeplanting van belang geacht, maar een grotere diversiteit aan bomen is van groot belang voor de biodiversiteit en dus voor de beheersing van plagen:
1. Biodiversiteit zorgt voor alternatieve prooien/gastheren in tijd van schaarste van de plaag.
2. Het zorgt voor een gevarieerd aanbod van stuifmeel en nectar voor parasitoïden en roofvijanden.
3. Het zorgt voor goede plaatsen voor de overwintering en schuilen tegen weersinvloeden.


Dynamiek

Een andere belangrijke factor die in vrijwel alle populaties van organismen voorkomt, of dat nu planten of dieren betreft, is een dynamiek in populaties. Soorten hebben een natuurlijke verspreiding vanuit een centraal gelegen gebied. Als door externe invloeden, zoals een tijdelijke periode van warmte of koude, de omstandigheden gunstig of ongunstig zijn, kan de populatie toenemen of afnemen. Bij een toenemende populatie zal het areaal waarin ze voorkomen groter worden dus worden deze soorten tijdelijk buiten hun natuurlijke areaal gevonden. Aan de randen van dit areaal zijn de aangepaste natuurlijke vijanden (nog) niet aanwezig, zodat de populatie op die plaatsen zich massaler kan voortplanten dan in hun natuurlijke verspreidingsgebied. Hierdoor kunnen plaagsituaties ontstaan, zoals in Nederland het geval is met o.a. meikevers en eikenprocessierupsen.


Als de natuurlijke vijanden na verloop van tijd aangepast zijn aan het nieuwe areaal, zal de plaagsituatie afnemen of weer geheel verdwijnen

Na een zekere tijd zullen deze populaties weer afnemen, ofwel door het toenemen van natuurlijke sterftefactoren of door de omstandigheden die eerst gunstig voor ze waren en nu niet meer. Het is vaak gissen welke factoren een rol spelen. Als de natuurlijke vijanden na verloop van tijd aangepast zijn aan het nieuwe areaal, zal de plaagsituatie afnemen of weer geheel verdwijnen. Een andere factor is het veranderen van de omgevingsfactoren door de mens. Te denken valt hierbij bijvoorbeeld aan een monocultuur van grasvelden of beplantingen en, zoals in de landbouw, een areaal aan gewassen in monocultuur.

Aaibare groepen

Een grote biodiversiteit kan een belangrijke rol spelen bij deze processen en zorgt tevens voor meer kansen voor wilde bijen en vlinders die juist door hun grote aaibaarheidsfactor zo in de belangstelling staan. Laten we echter niet vergeten dat biodiversiteit aan insecten meer is dan deze twee groepen. Alleen al in Nederland komen zo'n 4000 verschillende soorten insecten voor die elk net zoveel recht van bestaan hebben als die 'aaibare' groepen.


LOGIN   met je e-mailadres om te reageren.

REACTIES
Guus Hellingman
Sunday 25 December 2022
Henk Vlug slaat hier de plank behoorlijk mis als hij stelt dat eikenprocessierupsen zich als plaag voordoen in de boomkroon. De rupsen dalen af uit de kroon en vormen nesten lager aan de boom en kruipen zoals in recent onderzoek is aangetoond ook de grond in.

Tip de redactie

Meld je aan voor onze digitale nieuwsbrief.

ONDERDELEN
Archief
Dossiers
Green Industry Profile
OVER ONS
Over ons
Duurzaamheid & NWST
Contact
Het team
ADVERTEREN EN ABONNEREN
Fysiek abonnement
Digitaal abonnement
Abonneren nieuwsbrief
Adverteren
Verschijningsdata
MEER
Redactionele spelregels
Algemene voorwaarden
Disclaimer
Privacy
Cookies
ONDERDELEN
OVER ONS
ADVERTEREN EN ABONNEREN
MEER